Afdrukken

Preek van Joseph Dekkers op 19 maart 2019

 

“Hij moet hoger.”


De bouwmeester schudt zijn hoofd. “Dat gaat niet lukken. Kijk eens rond, zie je niet dat we nu al het uiterste van onze mensen vragen?”
“Onze toren moet de beroemdste toren van de hele wereld worden. Die zal ons bijeen houden en ons tot het machtigste volk ter aarde maken.”
Het begint zo mooi. Ze vinden een geschikte plek in de vlakte en beginnen gedreven aan de bouw van hun stad, Babel. Met overgave en ambitie. Zij delen hetzelfde ideaal om Gods stad op aarde te willen zijn. Ze spreken niet alleen letterlijk dezelfde taal, maar ze verstaan elkaar ook figuurlijk. Alles klopt, de stad groeit en bloeit. Geen beter symbool dan een toren, zo hoog dat hij tot aan de hemel reikt.
Na verloop van tijd raken de inwoners zo overtuigd van hun eigen gelijk, dat ze enkel oog hebben voor hun eigen belangen. Hun gevoel van macht groeit, dit is nog maar het begin, alles ligt binnen handbereik. Ze claimen God als hun bezit en beginnen in zijn naam handelingen te verrichten die op zijn minste twijfelachtig zijn. Hun hoogmoed en eigenwaan worden zodanig dat God zich af begint te vragen hoe hier een daad te stellen.
De kiem van het kwaad is echter al gelegd. In alle komende eeuwen zullen mensen in naam van God oorlogen ontketenen, moorden en plunderen in de zelfbedachte zekerheid dat ze God aan hun zijde hebben, sterker nog dat ze de wil van God uitvoeren.
Overtuigd van het eigen gelijk wordt er wel naar anderen gekeken, maar niemand gezien, wordt er wel gehoord, maar niet geluisterd. Met als grootste triomf het verwoesten van de toren, het machtssymbool. Buiten zinnen staan de gelovigen aan de ene kant van de zee te juichen als vliegtuigen de torens van de ongelovigen aan de andere kant van de zee verwoesten. We schrijven september 2001. De dag erna werpt een aantal leerlingen van de school waar ik dan leiding aan geef kleine, gevouwen papieren vliegtuigjes door de lucht. Tieners, kinderen nog, overtuigd van hun eigen gelijk.
God grijpt in. Hij zorgt ervoor dat de inwoners allemaal een andere taal gaan spreken, ze begrijpen elkaar niet meer. Zo verdwijnt van de ene op de andere dag de voorspoed van de stad. De eens zo onaantastbare macht blijkt krachteloos. Het werk aan de toren moet noodgedwongen worden gestaakt. De inwoners zien geen toekomst meer in hun stad en verspreiden zich over de aarde.
God is teleurgesteld. Want wij stellen God graag voor als een mens van vlees en bloed, denkend als een mens, voelend als een mens. Graag zelfs als een supermens, die als een soort weldoener hier en daar een plukje geluk strooit, voor de een wat meer dan voor de ander. We geven hem graag de schuld als er een ongeluk plaats vindt of als we een verlies te verwerken krijgen. Als het goed met ons gaat is het vaak onze eigen verdienste, loopt het minder dan heeft God het gedaan.
Gelukkig is God geen mens, want dan zou hij God niet kunnen zijn. Niet de doden spreken Gods lof, geen van wie zijn gedaald in de stilte; maar wij, wij zegenen God, van thans tot in eeuwigheid, woorden uit psalm 115. De Cantores van de O.L. Vrouwekerk aan de Kade zingen deze woorden tijdens de vespers in de advent. Niet de doden maken Gods aanwezigheid zichtbaar, maar wij mensen van deze tijd, in het hier en nu.
Het prachtige verhaal van Babel maakt dat duidelijk. Eeuwenlang hebben mensen zoals wij elkaar verhalen verteld. Ter lering ende vermaak, om de tijd te doden, om de kinderen in slaap te helpen om angsten te verdrijven. En om elkaar te helpen met levensvragen. Kleine en grote, hoopvolle of ontroerende verhalen van wijze, creatieve mannen en vrouwen of gewoon van mensen zoals u en ik, die anderen raken, inspireren.
Een man die mij geïnspireerd heeft, is Theo Berkhout. Hij was rector van de Redemptoristen toen ik in 1980 dirigent werd van het Paterskoor. Een erudiet man en een begenadigd spreker. Hij wist in zijn preken op een logische, invoelbare manier mensen te boeien en te inspireren. In zijn preken noemde hij regelmatig het eigen geweten. Niet de regel, niet het dogma, maar je geweten als kompas. Dat vind ik een mooie gedachte.
Als God aanwezig is in ons mensen, dan is het geweten misschien wel de plek waar ik hem vinden kan, het deel van mij dat mijn eigen daden beoordeelt op goed en kwaad. Met inspirerende verhalen van schrijvers, dichters, uit de bijbel, met voorbeelden uit mijn eigen omgeving en geschiedenis als voeding. Het beste wat ik in me heb, dat is een klein stukje God. Want zou God niet de verpersoonlijking van ons collectieve geweten in de meeste gesublimeerde vorm kunnen zijn?
Daarmee geef ik mezelf ook een opdracht. Het is niet God als derde persoon enkelvoud die iets wel of niet doet, die iets wel of niet veroorzaakt of voor elkaar moet krijgen, het zijn niet de andere mensen die dat moeten doen, niet de wereldleiders of de machthebbers die bepalen. Nee, ik ben het zelf die bepaal wat ik doe. Ik heb een eigen verantwoordelijkheid en kan me niet verschuilen achter de ander, voor mij geen wij en zij. Wij van het absolute gelijk, zij van het ongelijk. Wij van het enige juiste geloof, zij aan de andere kant van de zee van het ongeloof.
Ook het onderwijs heeft zijn eigen Toren van Babel: het grote gelijk van de toetsmachinerie. Het centraal instituut voor toetsontwikkeling, Cito, legt elke leerling langs de lat. Als een soort geautomatiseerd productieproces wordt op gezette tijden elk product op de gestelde kwaliteitseisen gecontroleerd. Al zodra een kind op de basisschool komt, laten we met de regelmaat van de klok een toets op het kind los met daaraan verbonden het onvermijdelijke oordeel. Hoe verhoudt de ontwikkeling op de getoetste gebieden zich tot de gewenste kwaliteit, de norm?
En daar al begint het verdict: boven de norm is prima, dat belooft een glansrijke toekomst, succes in het leven, kortom het geluk ligt voor het oprapen. Voor de kinderen beneden de norm ligt het een stuk gecompliceerder: beste ouder, er is sprake van een achterstand, daar maken we ons zorgen over, daar moeten wij mee aan de slag. U hoort het goed, dit is geen aflevering van de luizenmoeder, maar de onbewust meegegeven boodschap tot welke categorie het kind behoort: die der kansrijken of die der kansarmen. En dat volkomen overtuigd van het eigen gelijk.
Waar zijn we het kind verloren? Waar is de volwassene die wil zien wat een kind nodig heeft, waar een kind blij van wordt, waar het zelfvertrouwen van krijgt? Waar is de volwassene die los van de opgelegde norm of het verwachtingspatroon het kind de omgeving biedt waar het groeien kan, in zijn of haar eigen tempo? Waar niet de toetsbare instrumentele leerstof het doel is, maar het voorbereiden van kinderen op een zinvol leven. Waar de kunst van het leven het centrale doel vormt, met ‘vakken’ als gewetensvorming, ethiek, wijsheid. Waar we werken aan vaardigheden als geduld, luisteren, begrip, inlevingsvermogen, mededogen, uitgesteld oordeel? Niet toevallig allemaal competenties die naar buiten gericht zijn, met de ander voor ogen. Was dat ook niet Gods bedoeling toen hij de inwoners van Babel heenzond over de aarde, weg van het grote, eigen IK?
Groot denken, klein doen. Inmiddels gevleugelde woorden van Tjeenk Willink. We hebben inderdaad geen blokken van klei die in het vuur gebakken zijn en aardpek om ze met elkaar te verbinden, zoals de inwoners van Babel. God daalt niet meer af om ons te wijzen op wat ons te doen staat. Maar wij, meester, juf, pastor, voorganger, moeder, vader, opa, oma, wij allemaal kunnen ons aandeel leveren door onze levenslessen voor te leven, erover te vertellen, door te geven en dat niet alleen aan onze kinderen.
Ik hoop dat mijn verhaal ertoe bijdraagt dat we af en toe eens zelf aan onze eigen Toren van Babel rammelen, ons eigen gelijk even laten voor wat het is en onze ogen openen voor onze omgeving, voor de ander. Dan bouwen we samen met kleine steentjes aan Gods koninkrijk op aarde, vandaag al.
“Hij moet hoger. ……. Opa, je had toch beloofd om met mij een hele hoge toren te bouwen.”